Grote tijm

Deze soort luistert ook naar de naam Grote wilde tijm. We kunnen deze plant echt niet overal in Nederland tegen komen. Vooral in het rivierengebied op zandige plekken op dijken en in de midden en zuidelijke duinstreek hebben we een goede kans. Ook Zuid-Limburg hoort tot de gebieden met groeiplaatsen van deze soort. Daarbij kan Tijm gemakkelijk over het hoofd gezien worden, vooral wanneer hij niet bloeit. De geur is onmiskenbaar evenals de schijnkransen van bloemen in het eindstandige deel van takken, de kleur van het kroonblad is donker- tot lichtpaars. De bladeren zijn eirond tot elliptisch en staan tegenover elkaar aan op doorsnee vierkante stengels. Karakteristiek voor Grote tijm is dat de beharing op de takken (vrijwel) beperkt is tot de ribben. Verder zijn de drie Tijm-soorten die we in Nederland kennen lastig van elkaar te onderscheiden.

Lipbloemen worden gekenmerkt door het bloemtype, dat is tweezijdig symmetrisch, waarbij de kroonbladen vergroeid zijn, en dus een buisvormig gedeelte hebben met een onder- en een bovenlip. Deze laatste zijn bij Grote tijm niet zo uitgesproken als bij verwante lipbloemen, de bovenlip is min of meer vlak en uitgerand, de onderlip is in drie slippen verdeeld, de bloemkleur is licht tot donkerpaars. Ook de, onderaan vergroeide, kelk is duidelijk in een boven en onderlip te verdelen. De bovenlip eindigt in drie korte tanden, de onderlip in twee lange. De kelk is daarnaast sterk behaard. Een bloem is maar klein, niet groter dan 5 mm. Iedere bloem heeft vier naar buiten stekende meeldraden, twee langere en twee kortere.